Perspectief
VEG-i-TEC: innovatief in onderzoek en architectuur
VEG-i-TEC is een onderzoekscentrum dat de verwerkingsprocessen van groenten en aardappelen bestudeert en verbetert. Op de UGent Campus Kortrijk werd hiervoor recent een nieuwe pilootinstallatie opgezet en archipelago ontwierp het gebouw. Een innovatief project dat de gemeenschappelijke ambitie toont tussen de bouwheer en architect op vlak van circulaire processen en duurzaam energieverbruik. Naar aanleiding van de officiële opening op 10 september 2021, kijken we samen met Els Van Damme (UGent, directeur Gebouwen en Facilitair Beheer), Elisabeth Cnockaert (UGent, projectleider Gebouwen en Facilitair Beheer), professor Imca Sampers (UGent, projectleider VEG-i-TEC) en Marijn Verlinden (archipelago, executive partner - architect) terug op een geslaagde samenwerking.
Contextuele aanpak
MV: Als architecten staan we voor een contextuele aanpak. Een aanpak die we toepassen op grote schaal en kleine schaal, en vaak samenvatten met de volgende formule: (programmatie x beleving x duurzaamheid) / economie. Daarbij willen we de eerste drie factoren zo hoog mogelijk houden en het kostenplaatje zo laag mogelijk. Dit betekent ook dat een project in de eerste plaats uitgaat van de eindgebruiker en de beschikbare middelen (natuurlijke energie, materialen, de omliggende gebouwen, etc.). Zo proberen we elk project steeds te linken aan het grotere geheel; ontwikkelingen die zich misschien buiten de directe omgeving of het programma van eisen bevinden, maar toch een directe invloed hebben. Deze contextuele aanpak is de basis voor al onze projecten en zeker ook VEG-i-TEC.
Sluit deze contextuele aanpak aan op de visie van de UGent?
EVD: Er zijn een aantal aanknopingspunten met ons gebouwenbeleid. We zetten in op performante, compacte en inspirerende gebouwen. Naast functionele performantie, kijken we zeker ook naar duurzame performantie. Die thema’s nemen we ook mee in de uitwerking van het ruimtelijk masterplan ‘UGent Verbeeldt 2050’. De eerste stap daarin is het uitschrijven van een visie op ons gebouwenpatrimonium en hoe dit tegen 2050 zal evolueren, gebaseerd op de visie op de kerntaken van de universiteit en haar duurzaamheidsdoelstellingen.
Er zijn drie stelregels die de essentie van een universiteit bepalen. 1) Het is een omgeving voor kennis-creatie en kennis-deling. Hiervoor bieden we zowel fysieke als mentale ruimte. 2) Een universiteit bestaat voor de mensen en wordt gemaakt samen met mensen. 3) Een universiteit is een open setting: verbonden met de stad en via de samenwerkingen met al onze partners. Hiervan zien we al een aantal aspecten weerspiegeld in het VEG-i-TEC project. Het is een zeer duurzaam project waarin bovendien nauw is samengewerkt is met de lokake groenteverwerkende industrie.
IS: Vanuit de opleiding Bio-Industriële Wetenschappen is het belangrijk om te kijken naar de industrie uit de omgeving. Onze samenwerking met o.a. de West-Vlaamse bedrijven uit de groenteverwerkende industrie is essentieel. Het onderzoekscentrum moet dicht bij de mensen blijven die uiteindelijk gebruik zullen maken van de faciliteiten.
ML: Volgens het masterplan Campus Kortrijk wordt een verbinding gemaakt tussen de universiteitscampus en de stad, via het Magdalenapark en Kortrijk Weide. Hoe speelt VEG-i-TEC hierop in?
MV: Als je kijkt naar de verbinding tussen het centrum van Kortrijk, de campus en de achterliggende gebieden, dan zie je dat dit gebied een belangrijke stap is voor deze ontwikkeling. En VEG-i-TEC geeft hiervoor een eerste aanzet. De site van VEG-i-TEC ligt bovendien op een kruispunt tussen de spoorweg, die de stad en de campus gedeeltelijk van elkaar scheidt, en een doorsteek voor fietsers en voetgangers die de stad met de campus verbindt.
IS: Dit deel van de campus is aan het uitgroeien tot een technologiepark waar machinebouwers en zij die de machines later gaan toepassen allemaal op dezelfde site zitten. De drie opleidingen die hier aanwezig zijn, machine- en productieautomatisering, circulaire bioprocestechnologie en industrieel ontwerpen, worden zo gelinkt aan verschillende facetten van onderwijs, onderzoek en dienstverlening.
EC: Op de site van VEG-i-TEC stond vroeger houtnijverheid. Het volledige perceel was een betonnen plaat met daarop loodsen. We hebben dit vergroend en voorzien nu enkel nog verharding waar het echt nodig is. Er is een wadi om overtollig regenwater op te vangen, langs de spoorweg behouden we maximaal de bestaande vegetatie, en zelfs de parking is zo groen mogelijk gehouden. We hebben bovendien het beton zoveel mogelijk op de site gehouden door het eerst te verpulveren en dan te gebruiken voor de onderfundering van de omgevingsaanleg. Zo vermijden we een teveel aan afval en transport.
ML: Duurzaamheid betekent ook aanpasbaarheid. Hoe kan dit gebouw zich aanpassen aan nieuwe soorten onderzoek in de toekomst?
MV: Er zijn twee delen in het gebouw: de waterhal, waar onderzoek wordt gedaan naar de rol van water in het verwerkingsproces, en de hal met de verschillende productielijnen. In de hal met de productielijnen worden drie onderverdelingen gemaakt: er is een verse lijn, verwerkingslijn en vrieslijn. Die moeten flexibel en onafhankelijk van elkaar werken zodat er verschillende soorten onderzoek kunnen gevoerd worden, en bovendien in alle confidentialiteit. We hebben in het plan voorzien dat een vierde lijn kan toegevoegd worden als die opportuniteit zich zou aanbieden. Aan de kant van de spoorweg is daarom een opening in de wand, waar nu een raam zit, die mogelijk maakt om het programma uit te breiden.
EVD: De robuustheid van een basisstructuur is iets waar we altijd veel aandacht aan besteden. Onze gebouwen moeten langer meegaan dan 30 of zelfs 50 jaar. Zelfs al zouden we het willen, we hebben simpelweg niet de middelen om steeds nieuwe gebouwen te zetten. Het is daarom heel belangrijk dat gebouwen aanpasbaar zijn. Een flexibele structuur is noodzakelijk want het onderzoek verandert ook steeds sneller. We zoeken naar de juiste dimensies om een gebouw aan te passen, uit te breiden, en er een steeds evoluerend programma in onder te brengen. Bij het bouwen van een campus, en de keuze om bepaalde gebouwen te renoveren, is dat een zeer belangrijk aspect om te screenen.
Veelzijdige pilootinstallatie
ML: Om het specifieke onderzoek van VEG-i-TEC beter te begrijpen, zou het goed zijn om meer inzicht te krijgen in de opleiding Bio-Industriële Wetenschappen. Wat doen jullie eigenlijk?
IS: We doen al jaren onderzoek rond groenten. Je zou denken dat het eigenlijk niet moeilijk is om een groente te produceren. En eigenlijk is dat ook zo. We gebruiken vaak nog heel eenvoudige technologische toepassingen. Maar we willen onze voorsprong behouden en, zoals in de vlees- en zuivelindustrie, verder staan op technologisch vlak dan de concurrentie in de buurlanden.
Waar we vroeger meer tijd hadden voor een bepaald onderzoek, moeten we nu veel sneller schakelen. Waardevol onderzoek aan de universiteit wordt bovendien snel opgepikt in het buitenland, terwijl wij het liever rechtstreeks implementeren bij de lokale bedrijven. De missende link tussen labo en implementatie vangen we nu op met de VEG-i-TEC pilootinstallatie. Dit soort van opschaling is heel belangrijk. We hebben dit in het verleden al gedaan voor onderzoek naar fermentaties met grote bioreactoren. Voor de groenteverwerkende industrie hebben we net hetzelfde nodig.
We hebben in België al onderzoeksgroepen met pilootinstallaties, maar niet voor de specifieke sectoren waar wij voor werken. Het was daarom voor ons een hele uitdaging om te bedenken wat voor gebouw nodig is voor zo’n pilootinstallatie. Mijn specialisatie ligt in food processing en microbiologie, maar plots moet je ook nadenken over bijvoorbeeld elektronica. Dat is voor ons een bijzonder leerrijke ervaring geweest. Ondertussen hebben we hier veel kennis over verzameld en ook geleerd hoe we dit kunnen meenemen in onze communicatie met de industrie. We hebben dit zelfs opgenomen in de opleiding met het nieuwe vak ‘Hygiënisch Ontwerp’.
ML: De innovatie in het onderzoek gaat hier gepaard met innovatie in de architectuur. Hoe sterk verschillen de technieken (verwarming, koeling, ventilatie, etc.) in het gebouw van VEG-i-TEC met een standaard project?
MV: Het is sowieso een heel specifieke situatie. Standaard gebouwtechnieken zijn niet zo complex. Hier heb je extreem hoge of lage temperaturen nodig om te stomen of in te vriezen. Dat is dan invriezen aan een lopende band om instant kwaliteit te waarborgen. Hiervoor is een totaal andere technologie nodig met verschillende eisen op vlak van oppervlakte, veiligheid, etc. De processen die worden getest in de piloothal zijn bovendien relatief kort als je dat bekijkt over een jaar. Hoe houd je daar rekening mee in de kosten-batenanalyse? Het is een moeilijke oefening om daar de juiste balans in te vinden en we hebben er lang op gestudeerd. Het is daarom voor ons ook interessant om met Imca te bespreken wat zij hierover hebben bijgeleerd en welke invloed dit heeft op verder onderzoek.
IS: Ik veronderstel dat de architecten vaak gevloekt hebben op de antwoorden die ze van ons kregen. Want vandaag hebben we misschien een gemiddeld verbruik nodig, maar voor een ander onderzoeksproject kan het verbruik plots veel lager of hoger zijn. De grootste uitdaging lag in het zo flexibel mogelijk houden van het gebouw zodat we het onderzoek bijna dagelijks kunnen aanpassen. In de voedingsindustrie wordt een lijn geplaatst die 20 of 30 jaar moet meegaan. Als je dan eens iets verandert, merken ze plots dat er te weinig energie is, de accommodatie niet goed is, de ventilatie onvoldoende, etc. In ons onderzoek merk je dat meteen omdat we voortdurend wijzigingen aanbrengen. We kunnen dus enkel info doorgeven gebaseerd op het huidige onderzoek, en dat kan heel snel veranderen. Zelfs in de loop van het project is dit veranderd. Flexibiliteit was daarom onze grootste vraag en ook de grootste uitdaging.
MV: Als we een gebouw ontwerpen, proberen we steeds een goed evenwicht te vinden tussen alle praktische behoeften. Je hebt bijvoorbeeld zowel koude als warmte nodig. Voor de technieken konden we met beide geen rekening houden, omdat we niet zeker weten wanneer de koude of warmte aanwezig zal zijn. Soms is het enkel koude, dan weer enkel warmte. Dat is de complexiteit van dit pilootproject. Als we kunnen uitgaan van een installatie waarvan elk onderdeel voortdurend operationeel is, dan kunnen we bijvoorbeeld creatief denken over hoe we warmte kunnen recupereren. Dat was in dit project een grote uitdaging.
Case Study - BRACOPS
Hoe ziet een stedelijk ziekenhuis eruit volgens de duurzame principes van de circulaire economie?
Leerrijke samenwerking
ML: Naast de technische uitdaging was er ook de uitdaging om nauw samen te werken met de privé industrie. Hoe hebben jullie deze samenwerking ervaren?
IS: Het is belangrijk om met de industrie samen te werken omdat we dan beter weten wat we nodig hebben op vlak van technische voorzieningen. We koppelen vaak terug naar adviesorganen uit de industrie die ons relevante info uit de praktijk bezorgen en ons op tijd laten weten als we ergens problemen kunnen verwachten.
ML: Heeft de architect iets geleerd uit de samenwerking met de groenteverwerkende industrie?
MV: De besprekingen met Imca en de mensen uit de industrie waren zeer boeiend. Zeker om te zien hoe een klein detail een grote invloed kan hebben op het geheel. Je merkt ook dat de industrie over een enorme hoeveelheid kennis beschikt en soms zelfs ingetoomd moest worden om niet alles vanuit hun visie en expertise te doen. De visie van de universiteit is duidelijk ruimer en flexibeler in functie van het onderzoek. Maar het is interessant om te zien hoe voortdurend wordt geschoven met parameters om de kwaliteit van het project te optimaliseren.
ML: En omgekeerd. Wat nemen de opleiding Bio-Industriële Wetenschappen en de UGent mee van de samenwerking met de architect?
IS: Het nieuwe vak ‘Hygiënisch Ontwerp’ is een mooi voorbeeld. Met dit vak benaderen we conceptuele vraagstukken zoals hoe een gebouw hygiënisch te ontwerpen. Vroeger waren we enkel bezig met machines, maar deze machines moeten ook altijd in een gebouw komen. We dachten dat dit algemene kennis was. Toch lijkt dit niet zo evident. Tot op vandaag krijgen we vragen van de industrie als ze nieuwe gebouwen willen plaatsen. Ze weten wel wat de minimale eisen zijn, maar vragen aan ons wat ze beter kunnen doen voor de toekomst. Dat gaat over waar de machines geplaatst worden, hoe toegankelijk de machines moeten zijn, of er een sas moet zijn, wat voor ventilatie nodig is, hoe dicht een boom naast het gebouw mag staan, etc.
Je kan heel ver gaan met hygiënisch ontwerpen, maar daar staat een groot budget tegenover. Met dit project hebben we meer inzicht gekregen in hoe die verhouding werkt. Zo kan je makkelijker prioriteit geven aan bepaalde ingrepen.
MV: Kleurgebruik was ook een interessant aspect. Wat als er een stuk van het gebouw tussen de proceslijn valt? Welke kleur valt meest op tussen groene spinazie?
ML: Het gebouw wordt dus deel van het onderzoek. Zouden andere bouwprojecten van de UGent ook kunnen ingezet worden als (toegepaste) onderzoeksprojecten? Misschien ook interessant voor de architectuurstudenten?
MV: Ik ben zeker geïnteresseerd om te leren wat er uit de twee lopende Phd-onderzoeken zal komen.
IS: Het onderzoek gaat o.a. over luchtkwaliteit en heel wat bedrijven hebben zich ondertussen al aangesloten. Blijkbaar een hot topic.
EC: Voor masterproeven wordt aan ons wel gevraagd of er specifieke vragen zijn die door studenten onderzocht kunnen worden. Dat gaat momenteel vooral over circulair bouwen. Wat is er mogelijk binnen het huidig patrimonium? Welke gebouwen zullen in de komende jaren gerenoveerd worden? En welke technieken of technische installaties zullen geïmplementeerd worden? Die wisselwerking bestaat al met de opleiding architectuur. En als professoren op de hoogte zijn van een bouwproject, dan komen ze met de studenten ook wel eens langs de werf.
ML: Om af te sluiten, een finaal statement over de VEG-i-TEC samenwerking?
EC: De samenwerking was zeker positief. Er was een goede wisselwerking en er werd voor al onze vragen steeds gezocht naar een oplossing die past binnen de randvoorwaarden van de UGent. We hebben ook veel geleerd van jullie, o.a. over BREEAM en duurzaam bouwen in het algemeen. Dat is iets waar we zelf sinds een aantal jaren ook meer en meer op inzetten. Er was een goed wederzijds vertrouwen.
MV: Wederzijds vertrouwen is inderdaad heel belangrijk. Dat vertrouwen leidt tot aangenaam werken aan beide zijden. Het doel is uiteindelijk ook hetzelfde: een goed gebouw zetten dat beantwoordt aan alle noden van de gebruikers.
EVD: Het resultaat is zeer mooi. Het project is bovendien perfect binnen de timing en het vooropgestelde budget gerealiseerd, rekening houdend met de specifieke randvoorwaarden van de UGent. Er zijn altijd zaken die onverwacht complexer of duurder zijn, maar omdat het team goed samenwerkte, werden er altijd snel oplossingen gevonden.
MV: Daarvoor is een open communicatie absoluut noodzakelijk. Je kan elkaar meteen opbellen en samen zoeken naar een oplossing. Dat is de basis voor een goede samenwerking.
IS: Wij hebben al veel positieve commentaren gekregen!
News – Opening VEG-i-TEC onderzoekscentrum ontworpen door archipelago
Photos: copyright Caro Vdb – copyright archipelago
Case Study - ORES
Wanneer duurzame ontwikkeling en samenwerken een bron van inspiratie vormen voor de architectuur
Ontdek andere perspectieven
Perspectief
Van duurzame parking naar ‘mobility hub’: drie benaderingen van een ecologisch ontwerp van mobiliteitsinfrastructuren
Perspectief